In maart 2015 kreeg ieder lid van de NVTL het uitgeschreven essay ‘Overbodig zondebesef – de emancipatie van de naoorlogse landschapsarchitectuur’ bij de Blauwe Kamer op de mat. Marinke Steenhuis sprak tijdens de Bijhouwerlezing in september 2014 waar de Bijhouwerprijs aan Meto Vroom werd uitgereikt vanwege ‘zijn geslaagde inzet om de beroepsuitoefening een wetenschappelijke basis te verschaffen en te verbinden aan de grote ruimtelijke opgaven die zich in het Nederland van de jaren ’60, ’70, en ’80 aftekenden.’ (Steenhuis, 2015) Tegelijk met de toekenning van de Bijhouwerprijs 2014 aan Meto Vroom verscheen bij Uitgeverij Blauwdruk de publicatie M. J. Vroom, Leren kijken – Het Wageningse onderwijs en onderzoek in de tuin- en landschapsarchitectuur.
Zelf ben ik voor het eerst in aanraking gekomen met Meto Vroom tijdens het vak Reflections on Landscape Architecture practices van Marinke Steenhuis en Marlies Brinkhuijsen en was meteen onder de indruk van deze man. Als Wageningse student aan de WUR, richting Landscape Architecture & Planning, valt deze naam (nog) geregeld. Wie is deze man, en wat maakt hem de icoon van de Wageningse opleiding landschapsarchitectuur? Wat aanvankelijk leek alsof een oude professor een presentatie bijwoonde, blijkt na het lezen van dit boek dé grondlegger van het Wageningse onderwijs te zijn.
De Wageningse opleiding
Het boek Leren kijken neemt de lezer mee terug in de tijd; naar het begin van de opleiding landschapsarchitectuur in Wageningen waar er al decennia lang wordt gezocht naar de balans tussen onderzoek en ontwerp. Wat in 1948 begon als de opleiding Tuin- en Landschapsarchitectuur in een onaanzienlijke barak op de Dreijen, door verhuisde naar de voormalige HBS aan de Wilhelminaweg, groeide door tot Landinrichtingswetenschappen binnen de vakgroep Ruimtelijke Planvorming op de Hucht. Tegenwoordig is de opleiding Landscape Architecture & Planning gevestigd op de campus van de Wageningen UR in het Gaia-gebouw. Nog steeds heerst de discussie tussen ‘natuurwetenschap’ of ‘maatschappij’ op de opleiding, net als vanaf 1948 toen de studierichting Tuin- en Landschapsarchitectuur in Wageningen officieel erkenning kreeg als academische opleiding.
Het eerste deel van het boek Leren kijken gaat dieper in op het modernisme. De vraag die de lezer zich kan stellen is: hebben wij als hedendaagse ontwerpers en architecten nog steeds te maken met de invloeden van de pioniers uit de jaren ’50 van de moderne tuinen, parken en begraafplaatsen als Mien Ruys, Wim Boer en Hans Warnau? Volgens Vroom werd er veel inspiratie uit de architectuurwereld gehaald. Denk aan voorbeelden van Mies van der Rohe, Rietveld, Dudok of kunstenaars als Mondriaan.
Het Intermezzo verteld het leven van Meto Vroom die na zijn kandidaatsexamen in 1955 aan de School of Fine Arts op de University of Pennsylvania in Philadelphia, twee jaar doorbracht in de Verenigde Staten. McHarg blijkt een grote inspiratiebron voor hem te zijn. Hoe anders is het nu? Denkende aan de talloze mogelijkheden om je minor of master in het buitenland te volgen, lijkt het alsof er weinig is veranderd in de loop van de jaren. Vooral de afgelopen vijf jaar heeft het aantal studenten dat een deel van de opleiding in het buitenland volgt een vlucht genomen. Toch was Vroom één van de pioniers met zijn ontdekkingstocht in het verre buitenland.
Het derde deel in het boek beschrijft de wetenschappelijke insteek van de studie. Vele voorbeelden in de vorm van projecten, studies, afstudeeronderzoeken, promotieonderzoeken, prijsvragen en seminars passeren de revue. Door de goede referentie naar verslagen en artikelen vormt dit boek direct een literatuuroverzicht die voor onder andere studenten erg nuttig is. Begeleiders en docenten komen aan de orde en wat opvalt, is dat de naam van Ingrid Duchhart vaak genoemd wordt. Niet alleen vanwege de locatie van haar promotieonderzoek waarvoor zij in 1973 naar Kenia vertrok om daar aan enkele projecten te werken, evenals de ‘nieuwe’ methode ‘planning van onderop’ (Vroom, 2012) die zij gebruikte tot het komen van plannen, wordt vele malen benoemd in het boek. Bijkomend is dat de hedendaagse studenten aan de WUR Duchhart vaak persoonlijk kennen, vanwege haar huidige bijdrage binnen de leerstoelgroep.
Leren kijken beschrijft niet alleen het reilen en zeilen binnen de muren van de opleiding in Wageningen, ook komen de pioniers van de naoorlogse landschapsarchitectuur aanbod. Al lezend is het mogelijk als student Landscape Architecture & Planning constant de huidige situatie in het onderwijs te spiegelen aan de situatie van decennia geleden. Het is verrassend en verhelderend om bekende namen als Kerkstra en zijn lagenmodel voorbij te zien komen, te lezen hoe Ingrid Duchhart in 1980 bij de universiteit aangesteld is en andere docenten en iconen van de Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur zoals Ank Bleeker, Hein Otto of Nico de Jonge in chronologische volgorde te plaatsen.
Wat voor de alumni als vanzelfsprekend gezien kan worden, is voor de huidige generatie Wageningers niet altijd even duidelijk. Neem bijvoorbeeld de constante verwijzing naar De Klaroen. Pas na bladzijde 100 wordt duidelijk dat De Klaroen een studententijdschrift was, een ‘discussie- en actieblad voor landschapsarchitectuur’ met vaste rubrieken zoals redactionele artikelen, interviews met stafleden en beroepsoefenaars, verslagen van bijeenkomsten, praktijkverslagen van ouderejaars en zelfs boekbesprekingen. Pas laat in het boek wordt verduidelijkt dat dit de voorganger van TOPOS is die in 1989 haar intrede deed.
Het boek
Leren kijken heeft een prettig formaat, lekker leesbaar lettertype, duidelijke voetnoten en interessante en goed vormgegeven fotopagina’s. Het boek leest lekker weg door de verhalende schrijfstijl. Ideaal voor in de trein, net voor het slapen gaan of op het strand. Tijdens het lezen raak je constant geïnspireerd. Dan mist de oude, vertrouwde boekenlegger die tevens als schetspapiertje of kladblaadje gebruikt kan worden. Die is namelijk overbodig geworden door de toevoeging van het handige leeslint.
Voor een vakgebied dat veelal uit beeldend materiaal in de vorm van ontwerpen, foto’s en kaartmateriaal bestaat, bevat dit boek weinig afbeeldingen. Gedurende het verhaal worden vele projecten uitgelicht en wordt er dieper ingegaan op de iconen van de Nederlandse landschapsarchitectuur. In de tekst wordt verwezen naar beeldmateriaal dat is geclusterd in een aantal katernen in het boek. Ondanks dat vele projecten uit de tijd zonder kleurenprinter en – scanner stammen, zijn enkele kaarten en foto’s in kleur afgedrukt wat de leesbaarheid bevordert.
Veel aandacht is er besteed aan de zwarte kaft. Hierdoor valt Leren kijken direct op in je boekenkast. De glimmende woorden ‘Leren kijken’ die de kaft van het boek sieren blijven mooi glimmen. Echter lijkt de zwarte coating snel te verdwijnen naar gelang de lezer vordert in het boek en ziet het boek er snel oud uit. Eigenlijk is dit wel passend voor de inhoud over de oude opleiding. Het boek heeft een handig en vervoerbaar formaat. Ideaal dus om deze vakantie met je mee te nemen om meer te weten te komen over de Wageningse opleiding landschapsarchitectuur en na de zomervakantie vertrouwd zijn met bekende namen en literatuur die de echte Nederlandse landschapsarchitect zou moeten kennen.
Leren kijken Het Wageningse onderwijs en onderzoek in de tuin- en landschapsarchitectuur Meto J. Vroom Uitgeverij Blauwdruk, Wageningen (2014) ISBN 97-890-75271-81-2 Nederlandstalig Prijs €24,90 288 p.
Comments