Artikel door Tobias Arends
In een sterk globaliserende wereld waarin de internationale handel en de liberalisering hiervan haar hoogtijdagen viert, merken wij als planners en landschapsarchitecten hier ook de gevolgen van. Het grote aanbod en de toereikendheid van verschillende materialen en planten op de kleine schaal, met daartegenover staand de verschillende filosofieën over de inrichting van de openbare ruimte op de grote schaal heeft menig ontwerper - mits het budget toereikend is - in een luxepositie geplaatst. Een luxepositie waar we best kritisch op mogen zijn, want is die overvloed aan mogelijkheden wel zo goed?
Het aanbod aan planten is zo ook steeds groter geworden, maar onder andere door deze weelde wordt ook lovend gesproken over projecten die juist terugkeren naar de basis en de extravagantie van het exotische achterwege laten. Alsof men het wiel opnieuw heeft uitgevonden. Het laatste ontwerp van Lageschaar Vaste Planten voor de Floriade in 2022 getiteld ‘Wild at Heart’ maakt bijvoorbeeld uitsluitend gebruik van inheemse en gangbare vaste planten en werd hierdoor door meerdere auteurs ‘nieuw’ en ‘innovatief’ genoemd. In zekere zin klopt dat ook wel, omdat eenieder toegang heeft tot een overvloed aan mogelijkheden wordt helaas vaak het inheemse over het hoofd gezien. En dat terwijl juist het inheemse zoveel oplossingen kan bieden voor de huidige klimaatproblematiek.
‘Wild at Heart’ in de Floriade (bron: Stad+Groen)
Met de huidige opgaven in de ruimtelijke inrichting is het belangrijk te letten alle McHarg-ische lagen, bodem en water zijn daar een belangrijk onderdeel van. De bodem en het water zijn vanouds leidend geweest voor alles dat wij als mens in de openbare ruimte doen: een akker is niet rendabel op een drassige kleigrond en wilgen kunnen bijvoorbeeld moeilijk groeien op zure, voedselarme gronden. Hedendaags hebben we wel de middelen die onze mogelijkheden verbreden, het uitstrooien van kunstmest en kalk bijvoorbeeld kan de juiste groeiomstandigheden creëren. Mede door deze mogelijkheden hoeft de hedendaagse ontwerper zich niet meer te beperken tot de faciliteiten die de ondergrond biedt. Eventuele obstakels die de ondergrond met zich meebrengt kunnen namelijk worden overkomen met je juiste aanpassingen.
Maar deze hulpmiddelen dragen ook nadelen met zich mee. In tuinen waar potgrond moet worden aangeleverd om de juiste groeiomstandigheden voor de planten te creëren is niet alleen het onderhoud hoger, maar ook de verbinding met de ondergrond komt moeilijker tot stand. Stel dat de wilgen uit het eerdere voorbeeld toch op een zure, voedselarme bodem geplaatst moeten worden. Er moet dan geschikte grond worden aangeleverd zodat de boom op deze plek kan overleven. Door het aanbrengen van deze extra laag gaat het karakter en de waarden van de onderliggende bodemlagen verloren. Deze onderlagen en hun relatie met het bovengrondse zijn cruciaal voor het functioneren van een ecosysteem. Door het aanbrengen van een extra laag potgrond gaat het bodemleven achteruit en onder andere de vorming van mycorrhiza wordt bemoeilijkt. Voorbeelden waar dit helaas nog gebeurt zijn de Floriade en de Keukenhof, hier worden de benodigde groeiomstandigheden nog wel door de mens gecreëerd om zo het perfecte plaatje neer te zetten. Het plaatje is zeker mooi, maar ook heel artificieel en allesbehalve natuurlijk: er is hier voor de biodiversiteit en het bodemleven niets te halen.
Links:Tulpenborders in de Keukenhof (bron: Keukenhof)
Rechts: Chinese tuin in de Floriade (bron: Almere DEZE WEEK)
Gelukkig is er al jaren een tendens om de onderlagen echt leidend te maken in het ontwerpen van de openbare ruimte, het komt dus niet vaak meer voor -uitzondering daargelaten- dat de connectie met deze lagen niet gezocht wordt. Er is echter nog wel een verschil te maken tussen het gebruik van inheemse planten die op de ondergrond passen en exotische soorten die op dezelfde grond kunnen staan. Inheemse soorten kunnen uit zichzelf in een gebied groeien en komen daar ook al eeuwen voor. Ze brengen veel voordelen met zich mee, voordelen die exoten niet altijd kunnen bieden. Zo zijn inheemse planten al aangepast aan de omgeving en hebben dus weinig tot geen verzorging nodig. De planten hebben zich eerder al aangepast en kunnen dat in het proces van klimaatverandering opnieuw doen. Ook zijn veel insecten gewend aan en bekend met inheemse plantensoorten. Een weidse variëteit aan inheemse plantensoorten is goed voor de boven- en ondergrondse flora en fauna. Ten slotte nemen de aantallen inheemse planten af in Nederland, voor het herstel van de natuur is het cruciaal dat deze soorten opnieuw worden aangeplant.
De stadstuin van Kempkensberg in Groningen geeft het goede voorbeeld en maakt bijna uitsluitend gebruik van inheemse planten. Er worden ook exoten gebruikt, maar dit is voornamelijk in de daktuinen, aan deze condities zijn exotische planten namelijk beter gewend dan inheemse. Er wordt ook nergens in de bodem gebruik gemaakt van kunstmest of pesticiden. Als de planten goed geselecteerd zijn, zijn dit soort hulpmiddelen zelden nodig.
Stadstuin van Kempkensberg in Groningen (bron: Baljon landscape architects)
Een voorbeeld uit het buitenland waar inheemse beplanting doelbewust wordt toegepast is de ‘Indigenous Learning Circle’ op het terrein van de Curtin University in Perth, Australië. Hier is echter niet biodiversiteit, maar cultuur als uitgangspunt genomen voor de plantkeuze. Met het gebruik van meer dan 2500 inheemse planten en bomen willen de ontwerpers de geschiedenis en het karakter van de plek terug laten komen. De gebruikte planten staan al eeuwen op deze plek en worden misschien vaak als verwildering en dus iets slechts gezien. Maar deze verwildering geeft juist een stukje land weer terug aan de natuur en haar flora en fauna terwijl ook ons gevoel bij de plek versterkt wordt, iets goeds dus! Bij velen staat dit idee ook wel bekend onder de term ‘genius loci’.
‘Indigenous Learning Circle’ op het terrein van de Curtin University in Perth (bron: UDLA)
Ten slotte worden inheemse planten ook gebruikt om de bodem- of waterkwaliteit van een gebied te verbeteren. In stedelijke context is de Ceuvel in Amsterdam daar een goed voorbeeld van. In het ontwerp van DELVA worden inheemse soorten gebruikt om de watervervuiling in de voormalige scheepswerf op een natuurvriendelijke manier op te lossen. Het overschot aan woonboten in de stad wordt tijdelijk minder doordat een aantal hier een tijdelijk plekje krijgt totdat de bodem weer schoon is en voor nieuwe functies kan worden gebruikt.
De Ceuvel in Amsterdam (bron: DELVA)
Een aantal van de gebruikte inheemse plantensoorten in de Ceuvel (bron: DELVA)
Er zijn gelukkig nog veel meer voorbeelden van projecten die inheemse planten gebruiken. Mijn hoop is dat deze beweging zich doorzet en dat het gebruik van inheemse plantensoorten binnenkort weer de norm is. Laat de bodem, het water en het inheemse weer leidend zijn voor de inrichting van onze openbare ruimte en op die manier de wereld een mooiere, gezondere en informatievere plek maken!
Comments