Artikel door Liselot
Van september 2023 tot februari 2024 ben ik op uitwisseling geweest naar de universiteit van Sheffield in Engeland. Ik heb hier drie vakken gevolgd aan de ‘faculteit’ van Landschapsarchitectuur. Tijdens deze vakken heb ik onder andere geleerd hoe minimale interventies en het werken met natuurlijke processen gebruikt kan worden om klimaatadaptieve en biodiverse plekken te creëren.
Maar eerst iets over Sheffield. Het is misschien niet de eerste stad die in je op komt als je aan Engeland denkt, maar het is wel een interessante plek. Sheffield ligt in South Yorkshire, zo ongeveer naast Manchester. Onder sommigen staat het bekend om voetbal, de Arctic Monkeys en Henderson’s Relish. Het is ook een schoolvoorbeeld van een industriële stad. In de 15e eeuw stond het al bekend om de productie van bestek en met de uitvinding van het gietstaal in de 18e eeuw werd Sheffield de ‘Steel City’. Het is geen toeval dat staalproductie hier kon plaatsvinden. Dit komt door de natuurlijke hulpbronnen die hier te vinden zijn. In Sheffield komen meerdere rivieren samen, zoals de Sheaf waar ook de naam van de stad vandaan komt. De combinatie van waterkracht en beschikbaarheid van grondstoffen maakte de stad een geschikte plek voor staalproductie. Tegenwoordig is er nog maar een werkende staalfabriek over, maar op veel plekken in de stad word je nog aan de geschiedenis herinnert. Naast de industriële kant kent Sheffield ook een groene kant. Het heeft namelijk de titel ‘meest groene stad van het Verenigd Koninkrijk’. Met gemiddeld 7 bomen op 1 inwoner. De stad heeft veel parken en andere groene infrastructuur. Een voorbeeld hiervan is de ‘from grey to green scheme’ dat als doel heeft om meer groene infrastructuur toe te voegen aan het nogal grijze stadscentrum. En om de relatie tussen het water en de stad te verbeteren. Sheffield is ook een groene stad omdat een derde van het Peak District, het eerste nationale park van Engeland, binnen de stadsgrenzen valt. De beschikbaarheid en bereikbaarheid van parken en groen is een van de dingen die ik erg kon waarderen aan Sheffield. Zeker iets verder van het centrum is de stad erg groen.
De faculteit van landschapsarchitectuur bevindt zich in de Arts Tower. Dit is met 22 verdiepingen een van de hogere gebouwen van de stad. De faculteit staat onder andere bekend om de ‘Sheffield School’ van beplantingsontwerp. Deze methode verlegt de focus van beplanting van een esthetische en decoratieve functie naar een ecologische en duurzame functie, zoals we eigenlijk ook in Wageningen gewend zijn. Dit houdt in dat er wordt gewerkt met ontworpen plantengemeenschappen die vergelijkbaar functioneren als plantengemeenschappen in de natuur. Er wordt veelal gewerkt met lokale of inheemse soorten die zichzelf in stand houden en weinig onderhoud vereisen.
Het vak ‘Green infrastructures and ecological masterplanning’ draaide om deze aanpak. De opdracht was om een park te ontwerpen bij een wetenschapsmuseum voor kinderen in, heel toepasselijk, een oude staalfabriek. Door dit vak ben ik bekend geworden met de term ‘brownfield ecology’. De stad kent veel plekken die ‘braak’ liggen, oftewel ‘brownfields’. Dit soort plekken worden vaak gezien als waardeloos, wachtend totdat er iets van wordt gemaakt. Er ligt vaak zand, steen of beton en er worden zelfs spullen ‘getipped’ waarbij er nieuwe materialen op deze plekken worden geïntroduceerd. Als deze gebieden lang genoeg braak liggen gaan er vanzelf planten groeien, die over zijn komen waaien uit de omgeving. Vanwege de harde ondergronden die laag zijn in nutriënten, volle zon en wind die een vrij spel heeft zijn deze plekken een uitstekende habitat voor pioniervegetatie. De kleine verschillen in microklimaat bijvoorbeeld door substraat of hoogte resulterend in nattere of drogere condities, of een schaduw en zon-zijde trekken al gauw andere plantensoorten met net een andere niche aan. Waardoor er op een natuurlijke manier patronen ontstaan in dit soort landschappen.
Een 'brownfield meadow’ op het Sheffield business park
Door de variatie in vegetatie die op een plek te vinden is komen er op deze plekken vele insecten voor. Daarnaast blijven deze plekken vaak voor een langere tijd onverstoord waardoor insecten hier meerdere fases van hun levenscyclus kunnen doorbrengen. Door het gebrek aan onderhoud blijven er ook belangrijke hulpbronnen liggen zoals dood hout. Wat ook de vraag oproept waar de soorten die profijt hebben van dit soort plekken heen moeten als er een functieverandering optreedt. Is het mogelijk om van dezelfde principes uit te gaan in een landschapsontwerp, bijvoorbeeld voor een park? Waarbij er wordt gewerkt met nutriëntarm substraat, kleine hoogteverschillen en nestplekken voor insecten, wat toch leidt tot een mooi ontwerp en een fijne plek, ook voor de mens. Iemand die hiermee te werk gaat is John Little. In zijn tuin in Hilldrop werkt hij met substraat als baksteen, keramiek en zand, met insectenhotels en dood hout om zo verschillende microklimaten te maken [zie foto].
John Little's garden in Hilldrop
Daarnaast zijn er andere plekken in een stad waarop dit soort principes uitstekend toe te passen zijn zoals op daken.
Wat hieruit te halen is, is dat minimale of zelfs geen interventies soms al op ecologisch gebied het gewenste resultaat geven. Daarnaast behoeven deze plekken weinig onderhoud, want het systeem regelt zichzelf. Al moet hier op een gegeven moment wel over nagedacht worden, wanneer de plekken te ‘vol’ groeien en de niche habitats verloren gaan onder de struiken en uiteindelijk bomen. Al met al is dit een interessant en relevant onderwerp om over na te denken bij het ontwerpen voor biodiversiteit in de stad. Want klimaatadaptieve groene plekken met een ecologische functie die weinig onderhoud vergen klinkt als een goede manier om natuur in de stad te brengen.
Ik en mijn vrienden in de Arts Tower
Comments